Tot de Dag van het Laatste Oordeel aanbreekt, kan het heil overal worden gewonnen, zelfs op het slagveld, maar ook in de hel. Het kan evenzeer overal worden verloren, ook in kloosters, zoals het ook verloren ging in de kring van de Twaalf Apostelen, ja zelfs in de Hemel. De dief, die omwille van zijn misdaden werd gekruisigd, steeg van op het kruis naar de Hemel, terwijl Lucifer als een bliksem uit de Hemel stortte. De man die sinds zijn geboorte blind was geweest, zag God, Die hem aansprak, terwijl de Farizeeën in de tempel blind werden: sommigen beweerden dat Christus een zondaar was, die “door de overste der boze geesten”1 bezeten was, terwijl anderen “een teken”2 begeerden, terwijl ze een manier zochten om Lazarus te doden, die na vier dagen uit de doden werd opgewekt. Het duivelse onvermogen om te zien staat voor altijd lijnrecht tegenover de Absolute Waarheid en kent geen genezing, maar enkel bestraffing. God zal een nederig en gebroken hart niet minachten. Daarom voorzegde Jezus dat, omdat zij hun trots inslikten, “de tollenaars en de hoeren”3 de ‘rechtvaardigen’ in het Koninkrijk Gods zouden voorafgaan en “dat er alzo blijdschap zal zijn in de Hemel over één zondaar, die zich bekeert, meer dan over negenennegentig rechtvaardigen, die geen bekering nodig hebben.” 4
God wenst ons een gelegenheid tot ommekeer en inkeer aan te bieden, maar Hij kan ons niet dwingen deze aan te nemen. Daarom leidt Hij ons over allerlei paden en beproevingen, terwijl Hij ons roept met velerlei bazuinen. Als wij Hem ertoe verplichten, zal Hij tot ons spreken in hevig artillerievuur.
Wat God werkelijk wenst, is onze redding, d.i. onze geestelijke terugkeer naar Hem en onze Thuis, ook al blijven we lichamelijk nog in deze wereld. Zij echter, die gevangen in hun onwetendheid, eng van geest en zwak van geloof zijn, jagen het aardse leven achterna, terwijl het lichaam “hun enige zorg is.”5
Zolang het leven zich op huidige wijze ontplooit, zal er een diversiteit tussen de mensen zijn: er zijn mensen van het Nieuwe Testament (Verbond), de kinderen der Genade, die leven naast de kinderen van het Oude Testament (Verbond), die zich goed gedragen uit angst voor de Wet. Daarnaast zijn er nog de mensen, die geen testament of verbond kennen en leven in zonde en wanorde, mensen zonder hoop op genezing, kinderen van de duivel.
“Hij die het goede en het schone liefheeft, reikt bewust naar de Genade van de Vergoddelijking en wordt geleid door de Wijze Voorzienigheid. Hij die het goed en schone niet liefheeft wordt tegen zijn wil in op verschillende wijzen door de Goddelijke Rechtvaardigheid gestraft. De eerste heeft de Schepper lief en wordt door de Voorzienigheid vergoddelijkt. De tweede heeft niet de Schepper, maar louter het geschapene lief en wordt op aarde gedwarsboomd, opdat hij op het Laatste Oordeel zijn gerechte straf nog zou kunnen ontwijken.”6
Er woedt een vreselijke strijd tegen de onwetendheid van de naties, die in hun enggeestige visie dit leven blijven beschouwen als een onafhankelijk gegeven en als einddoel. Zij willen niemand aanraden de wereldse weg te verlaten. De enorme berg moet in de zee worden gestort, zodat er ruimte komt voor een brede kijk op het Koninkrijk van de Geest. Ons geloof moet enkel lijken op het zaad van een klaproos. Wij vinden nauwelijks iemand die aan de dood een religieuze betekenis kan geven en wij kijken er vreugdevol naar uit als een boetedoening, ongeacht onze zonden. Het woord van een heilige leert ons: “Met Adams eerste overtreding drong de zonde, d.i. de zintuiglijke hartstocht, zich als een heerser op in het lichaam en God besloot dat het lichaam moest sterven om zo ook de macht der zonde te vernietigen. Hij die begrijpt dat de dood het resultaat van zonde is, die tot verderf leidt, verheugt zich mateloos en voortdurend in zijn ziel, omdat hij merkt hoe krachteloos de zonde in zijn lichaam wordt door de verscheidene geboden en verboden van God. Hij kan een geestelijk, gelukkig en toekomstig leven verwerven. Niemand kan dit leven verwerven, als de macht van de zonde, versterkt door de bewuste neiging tot zondigen, niet uit het lichaam wordt verwijderd, als water uit een vaas. Hij die de beproevingen, die hem van zijn hartstochten verwijderd houden, niet aanvaardt, ontvlucht dat, wat hij nooit zou mogen ontvluchten.”7
Daarom moeten wij de zelfde visie hebben op ons aardse leven en het leven na de dood als God. Anders kunnen wij nooit de innerlijke vrede kennen, noch in onze ziel, noch bij iemand anders. Wij moeten nederig het hoofd buigen voor de Wijsheid van God, de Almachtige, en zien of wij Zijn Boodschap hebben begrepen, ongeacht onze voorkeur. Indien wij ons hoofd buigen en wensen wat God wenst, dan brengen wij onze ziel tot rust, wat ook op onze levensweg nog gebeurt. God is immers de Meester van leven en dood. De schepping is Hem gehoorzaam en de hel vreest Hem. “Alle bewoners der aarde worden als niets geacht. Hij doet naar Zijn wil met het heer des Hemels en de bewoners der aarde. En niemand is er, die Zijn hand kan weerhouden of tot Hem kan zeggen: ‘Wat doet Gij?’”8
Toen God Adam en alle rechtvaardigen wilde redden, ontrukte Hij hen uit de Hades. God kan iedereen uit de kluisters des doods bevrijden, zo Hij dit zou willen. Daarvan getuigen deze troostvolle woorden van de Kerkvaders: “Zelfs al ben je zo zondig als de duivel, twijfel niet aan Gods Kracht.” Iedereen die in doodsangst verkeert en tot God roept, wordt verhoord: hij zal worden gered. In de staat, waarin de dood de ziel vindt, wordt de ziel ook voor eeuwig gevonnist. Vermits wij niet weten, wanneer ons levenseinde aanbreekt, moeten we in Gods ogen ook voortdurend waakzaam zijn.
God zoekt en roept ons. Hij schreeuwt naar ons. Als wij niet wensen te antwoorden, zal Hij ons proberen te leiden door beproevingen en lijden.
1 Mat. 9,34
2 Luc. 11,29
3 Mat. 21,31
4 Luc. 15,7
5 Wijsheid van Jezus Sirach 39,36
6 Maximus de Belijder, Tegen Talasius
7 Maximus de Belijder, Tegen Talasius
8 Dan. 4,35