Wanneer mensen niet (meer) reageren op de roep van Gods Liefde, zullen ze kennis maken met Zijn hard, maar rechtvaardig oordeel, dat tot uiting komt in kleine ruzies en grote oorlogen, door God toegestaan om hun overtredingen te bestraffen. Daarom is niemand veilig voor ongeluk of rampspoed, niet thuis, niet op het slachtveld.
Laat ons proberen, binnen de grenzen van onze mogelijkheden, te achterhalen wat de oorzaken zijn van elke onvrede, waarin onze overtredingen worden gereinigd door onze tranen. Een eerste gedachte is dat God alle mensen wil redden en dat deze allemaal de uiteindelijke Waarheid ontdekken. Om deze reden laat God toe dat gevaar ongevoelige of vijandige mensen treft, die in hun hart toch goedheid bezitten, zodat ook zij op zoek zouden gaan naar hun redding, die ook door God gewenst wordt. Een tweede gedachte is de dingen, die God ons schenkt, boven alles als goed te beschouwen en te beseffen dat alles wat ons overkomt met Zijn zegen gebeurt, ook al gaat dit ons verstand te boven. De derde gedachte is dat martelaren vaak ongewild werden gered door hun gruwelijk lijden, terwijl vrome mensen meestal in en door hun pijnen gewild worden gered. Dit geldt ook in oorlogsgevaar: er worden meer mensen gered op het slagveld dan thuis.
Gewoonlijk menen mensen dat de slechten sterven en de goeden overleven. Misschien wel, misschien ook niet: enkel God volgt elk mensenleven van nabij en weet exact wat er te gebeuren staat. Of zoals een heilige ooit beweerde: “Ik ben een bok en God kent Zijn schapen.” Alleen God weet wat belangrijker en nuttiger is: iemands leven op aarde of zijn afreis naar de Andere Wereld. In Zijn almacht gebruikt God de boosaardigen en zelfs de duivels om hen die nood hebben aan verlossing, ook werkelijk te redden.
Er was eens een zondaar, die de raad van drie ‘vrienden’ opvolgde en in grote beproeving terechtkwam. Problemen verzwakten zijn lichaam en verengden zijn geest, tot hij uiteindelijk God beschouwt als zijn enige uitvlucht uit zijn ellendige toestand. Hij bidt tot God voor de eerste keer. Misschien ook wel voor de laatste keer, want de dood is nabij. In Zijn alwetendheid ziet God hoe de man zich bekeert en tijdens de dagen, die hem nog resten, het rechte pad wil bewandelen. Wat zal God doen? Hij zal de man door een ongezien wonder redden van een zekere dood, vermits hij het rechte pad wil bewandelen. Als hij zich in de deugden blijft bekwamen, zal God hem ook door nog grotere gevaren leiden. Beproevingen en gevaren dienen immers om de hardnekkige vlekken op onze onzichtbare klederen te verwijderen. Zo leidt God de mens vanuit de oven der beproevingen naar de Andere Wereld, waarin geen fysisch lichaam meer bestaat. Zo niet keert de mens, door deze ervaring wijs geworden, terug naar de aarde.
Zij die de rechte weg niet blijven bewandelen, terugkeren naar het kwade en hierdoor hun belofte niet naleven, die ze maakten toen ze met de rug tegen de muur stonden, zullen door God uit hun aardse leven van ijdelheid getrokken worden op het optimale ogenblik voor hun bekering. God zal hen oordelen in de staat, waarin de dood hen aantreft. Dat vonnis heeft een eeuwige uitwerking. Bij deze mensen ligt hun laatste kans op redding bij hun bekering en berouw.
Zij, die de beproevingen hebben doorstaan en onverstoorbaar de rechte weg blijven bewandelen, zullen door God als voorbeeld gebruikt worden, opdat ook anderen tot bekering zouden komen. Zij zijn door God gered en keren terug naar Huis. Worden zij echter opnieuw door zonde verleid, dan worden ook zij weer door God beproefd, om opnieuw hun lesje te leren. De mens wordt net zo vaak door God geroepen en beproefd, als Hij dat noodzakelijk acht.
Wat de kwaadaardige mensen betreft, die geen kans op redding hebben, heeft God, naar onze inzichten en naast andere mysteries, twee handelwijzen: ofwel verdwijnen ze onverwacht en op een schrikwekkende wijze, zodat de zonde hen niet nog meer kan besmeuren, ofwel gebruikt Hij hun boosaardigheid om anderen te belonen of terecht te wijzen, te bemoedigen of te redden, die slechts langzaam tot bekering komen of die koppig blijven en de goede raad afwijzen.
Een derde soort mensen zijn de rechtvaardigen. Zij worden uit dit leven weggenomen door Gods genade. God weet dat zij op een dag hun handen naar de zonde zouden uitstrekken. Hun redding zou daardoor moeilijker worden of op een bepaald punt zelfs onmogelijk. Daarom roept Hij hen vroeger terug dan zij ooit hebben vermoed, zodat hun deugdzaam leven niet veranderd zou worden in een leven van zonde en ondeugd. Dergelijke mensen, die God behaagden door hun levenswijze, zullen door God op een prachtige wijze worden beloond. Hij heeft hen immers gewikt en gewogen en hen waardig en geschikt bevonden. Er staat immers geschreven:
Boek der Wijsheid 3:
1. De zielen der rechtvaardigen zijn in Gods hand en geen kwaad zal hen aanraken.
2. Zij schijnen in de ogen der dwazen te sterven en hun dood wordt als kwelling aanzien.
3. Hun afscheiding van ons schijnt hun een vernieling te zijn, maar ze zijn in vrede,
4. Want al lijken zij in het gezicht der mensen gepijnigd te worden, toch is hun hoop vol onsterfelijkheid.
5. Na een kleine tuchtiging zullen zij grote weldaden genieten, want God heeft hen beproefd en hen Hem waardig geacht.
6. Hij heeft hen beproefd zoals goud in een smeltoven en hen als een brandoffer aanvaard.
7. Ten tijde van hun beproeving zullen zij schitteren. (…)
Soms ontmoeten wij toch kwaadaardige mensen, die reddeloos verloren gaan en nimmer als andere mensen op aarde beproefd werden. Deze mensen werden door God verlaten en aan de duivel overgeleverd om door hem volledig vernietigd te worden. Zij zullen net als Saul hun eeuwige straf niet ontlopen.
Er ligt in Gods handelen echter nog een ander mysterie: God bestraft iemands zonde niet volledig op aarde, noch beloont Hij iemands deugd niet volledig op aarde. Indien Hij dat zou doen, dan zou de mens zich goed gedragen uit vrees voor God. Hun redding zou in dat geval wat ‘gedwongen’ zijn. Een ‘liefdevolle’ redding is daarentegen gefundeerd op de vrije wil van de mens en op zijn liefde tot God. Indien God onmiddellijk alle kwaad zou uitroeien, zou Hij daarenboven bang lijken te zijn, bevreesd als een mens of een engel. Hij zou ons de indruk kunnen geven uit angst Zijn Koninkrijk te willen beschermen, zoals mensen ook hun bezit beschermen. Nu echter, door het kwade in de mens niet uit te roeien, maar te laten bloeien ondanks de wrede straf, bewijst God Zijn Heerschappij: Hij verliest Zijn rust niet, wanneer Hij oog in oog staat met de duivel. Onder de bescherming van de Almachtige verliezen ook wij onze kalmte niet. Zelfs al incasseren we rake klappen, ze zijn krachteloos voor de Almacht van God, Die ons met Zijn Vrede sterkt.
Door het niet onmiddellijk bestraffen van een zonde laat God een bekoring tot zondigen bestaan, die zijn hoogtepunt bereikt op het ogenblik van het definitieve vonnis, het Laatste Oordeel. Indien Hij echter soms toch plots een zonde bestraft, doet Hij dat om een einde te stellen aan de onderlinge twist tussen de mensen en om tegelijkertijd de mens te herinneren de gevolgen van hun handelen niet te vergeten.
Dus, indien God het goede beloont of het kwade vergeldt, één ding staat als een paal boven water: het goede zal het kwade overwinnen en er wacht ons ofwel een eeuwige beloning of een eeuwige bestraffing. Door het geduld van talloze, ongekende mensen zal de Almachtige en Rechtvaardige God de poorten van de hel altijd vernietigen met de kracht van de zichtbare en onzichtbare Kerk.
Als onze zorg en ons gebed door God aanvaard worden, dan worden zij, die ons voorafgingen in de dood, opgenomen in het Koninkrijk der gerechten en doorbreken zij de sluier van het aardse, ijdele leven. Een dienaar Gods, die de kortzichtige visie betreurde van hen die enkel op aardse dingen hun hoop stellen, getuigde: “Hoe ongewoon ook, deze waarheid blijft overeind: God zendt ons in de wereld om deze te verloochenen en te ontkennen en te zoeken naar de Ware Werkelijkheid.”
Wie God bemint, ervaart geen pijn, geen gevaar (behalve de zonde!) en geen dood. Zijn wij bereid om hen altijd en onvoorwaardelijk te volgen met dezelfde zelfverloochening en levensverachting, indien dit van ons op een dag wordt geëist?
2Corinthiërs 4:
16. Daarom verliezen we de moed niet, maar al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke dag na dag vernieuwd.
17. Want de lichte last der verdrukking van een ogenblik verwerkt voor ons een alles verre te boven gaand eeuwig gewicht van heerlijkheid,
18. Daar wij niet zien op het zichtbare, maar op het onzichtbare, want het zichtbare is tijdelijk, maar het onzichtbare is eeuwig.
2Corinthiërs 5:
1. Want wij weten dat, indien de aardse tent, waarin wij wonen, wordt afgebroken, wij een gebouw van God hebben, in de Hemelen, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis.
2. Want hierom zuchten wij: wij haken ernaar met onze woonstede uit de Hemel overkleed te worden.
De enigen die wij moeten betreuren, zijn de ongelovigen die door hun gebrek aan geloof stierven als vreemdelingen of tegenstanders in Gods ogen. Het is goed te beseffen dat velen, die begrepen dat hun leven in gevaar was, van de dood werden gered of uit de klauwen van de dood werden overgebracht naar het Eeuwige Koninkrijk, waar ze door God werden onthaald en ontvangen.