In een oud boek op de heilige berg Athos staat het volgende verhaal, waarin een ervaren geestelijke gids ons een opvallende les leert:
“Er was eens een godsvruchtige priester, die zich werkelijk om zijn kleine parochie bekommerde. Dagelijks vroeg hij zich bezorgd af hoe hij wie van het rechte pad afweek en de ondergang tegemoet liep, kon helpen en hen veilig onder Zijn Woord kon terug brengen. Tot zijn groot verdriet zag hij hoe zijn inspanningen zonder vrucht bleven: zijn kleine kudde was weliswaar de huichelarij ontvlucht, maar leefde nog steeds in dezelfde verderfelijke zonden, waarin hij hen ooit had gevonden. Zijn vele homilieën en zijn dagelijks advies kenden geen resultaat. Niets kon hen uit de walgelijke walm van de zonde trekken.
Wat kon de arme priester doen? Hoe kon hij zijn parochianen terug op het rechte pad brengen? Elke dag begon hij enthousiast aan zijn werk voor God, maar elke dag werd hij ook overrompeld door het besef en de angst dat hij voor hun zielen verantwoordelijk was. Daarom smeekte hij God hem te openbaren waarom hij niet in staat was zijn mensen tot bekering te brengen.
Op een zaterdagavond zat hij na het vespergebed verdrietig op een rotssteen in de tuin. Zijn vele priesterlijke plichten hadden hem erg vermoeid, maar nog groter was zijn ontgoocheling dat al zijn moeiten vruchteloos waren. Zijn gedachten dwaalden af en onverwacht opende God de ogen van zijn beproefde ziel. Een droombeeld ontvouwde zich: een vreeswekkende, gewapende bende, zwart als roet, verscheen in een donkere wolk kwaadaardige geesten. Het was de raad der duivels, voorgezeten door Satan, de beangstigende heerser der duisternis. Plots steeg uit de raad een schel krijsende stem op, die de lucht deed beven:
‘Jullie, menigten duivels, geef mij wat wijze, sluwe raad en zeg mij hoe jullie op een gemakkelijkere en meer veilige wijze mensen kunnen misleiden zodat wij met hen het koninkrijk der duisternis kunnen bevolken en de hongerige maag van de hel kunnen vullen!’
Na dit gebod van de opperduivel staken de gehoornde gedrochten hun stinkende koppen bijeen om te beraadslagen. Na een korte tijd trad een raadslid, blinkend als zwarte olie, naar voor en zei: ‘Grote schaduw, laat ons de duivelse gedachte dat God niet bestaat in het hoofd van de mensen onopvallend binnen smokkelen. Zij zullen geen angst meer kennen. Ze zullen moeiteloos in onze klauwen vallen en doen wat wij van hen verlangen. De hel zal overvol raken.’
Satan beluisterde het voorstel, dacht na en antwoordde: ‘Met deze leugen zullen wij weinig mensen aan de haak slaan. Alles wat God heeft geschapen, de Hemel en de aarde en alle sierlijke details, getuigen van Gods glorie en bewijzen dat Hij de Ene en de Unieke is. Geef mij een beter alternatief!’
Een tweede duivel maakte zich los uit de donkere walm, ging voor Satan staan en sprak: ‘Grote schaduw, ik acht het nuttig de mensen te leren dat er, zelfs als God bestaat, geen leven na de dood bestaat. Er is geen oordeel, dus ook geen beloning of straf. Vertel hen dat er geen Hemel is, geen hel. Dat zij vrij zijn om te eten en te drinken, dat zij al hun verlangens kunnen bevredigen en alles kunnen doen wat hun hartje lust. Geniet zonder mate van elke dag, nu het nog kan.’
Satan beluisterde aandachtig het tweede voorstel. Hij wikte elk woord en zei: ‘Zelfs met deze stelling zullen wij weinigen overtuigen. Sommige mensen zijn heus niet zo dom: ze weten dat God bestaat en zij beseffen dat Hij zal oordelen over hun daden met beloning of vergelding. Velen weten dat de ziel overgaat naar een leven na de dood en dat, zoals de Bijbel leert, er een Laatste Oordeel volgt. Met deze list kunnen wij wel enkele mensen vangen, maar ik wil evenveel mensen in de kerkers van de hel dan er zandkorrels zijn op het strand aan de zee!’ Satan schreeuwde en stampte met zijn hoeven met zo’n kracht, dat de menigten duivels sidderden van schrik.
Een derde raadslid maakte zich los uit de duistere damp en ging voor Satan staan. Uit zijn stinkende mond kwam dit nieuwe voorstel: ‘Meester der duisternis en vader van alle leugens, ik prijs u en ik bejubel uw plan om de hel te vullen met de dwazen en verstandlozen van de aarde. Ik heb aandachtig de ideeën van onze kameraden, die ons allen, uw dienaren, welgevallig zijn omdat ze de teloorgang van de mensheid nastreven. Omdat deze plannen u niet behagen, grote schaduw en zeer geachte meester, heb ik een nog sluwere list bedacht: waarom prijzen wij niet de mensen, die in God, in de onsterfelijkheid van de ziel, in het Laatste Oordeel en in een beloning of bestraffing van hun daden geloven? Waarom vertellen wij hen niet dat er inderdaad een Hemel bestaat, en ook een hel? En dan fluisteren we hen een, twee of duizend keer in het oor, wat ze al zo lang weten, nl. haast jullie niet om jullie zonden te belijden! Stel vandaag uit, wat jullie morgen ook nog kunnen doen, er is nog tijd genoeg! Geniet eerst van het leven!’
Satans duistere ogen lichtten op met een duivelse vreugde. Trots en zelfvoldaan stond hij op uit zijn pekzwarte stoel van vuur en klopte zijn helledienaar op de schouder. Zijn stem donderde doorheen de spookachtige duisternis: ‘Stinkende geesten uit mijn koninkrijk, verdwijn en verspreid deze gedachte over de gehele aarde. Spuit als een zoet vergif dit idee in het hoofd van elke mens. Zet de mensheid aan zich niet te haasten met het bekennen van zonden of berouw te tonen. Overtuig hen dat uit te stellen tot de dag van morgen of overmorgen of tot nog later, tot op hun oude dag. Laat hen zich godsvruchtig gedragen voor de ogen van de wereld, maar laat hen de vervulling van hun aardse verlangens allereerst nastreven. Zich tot God bekeren kan altijd later gebeuren.’
Op Satans bevel vlogen de hellegeesten met de snelheid van een gedachte uit over de aarde om de mensen met leugentaal te misleiden, die hen naar hun verderf zou voeren, nl. het uitstellen van hun bekering tot morgen, overmorgen of dàt ogenblik, dat het niet meer zou kunnen.
Toen verdween het droombeeld en eindelijk begreep de priester waarom zijn parochianen niet tot het belijden van hun zonden kwamen. Misleid door de verleidelijke list van de Boze, vervulden ze hun Christelijke plicht alleen maar voor de ogen van de wereld en dachten ze werkelijk dat de priesterlijke raad slechts op bejaarden van toepassing was. Zij hadden nog tijd genoeg om berouw te tonen over hun bedreven zonden. Dit gevaarlijk advies zet mensen gevangen in een leugenachtige sluwheid, die leidt naar allerlei problemen en naar de duistere afgrond. Uitstel wordt afstel en mensen verwerpen hun grootse toekomst tot ze niets meer zijn. God vergeeft iemands onwetendheid, maar nooit iemands laksheid of eigenwijsheid.
Laks of eigenwijs is de mens, die zijn jeugdige dagen aan de duivel wegschenkt en God slechts de ruïne van zijn oude dag achterlaat. Helaas, tegelijk met deze ruïne zal ook zijn jeugd instorten en vernietigd worden…