De profeet Samuel zag de werkelijkheid, die voorbij de letter en de realiteit der dingen ligt. Daarom was hij ook zielsbedroefd door de fout van Koning Saul en zoekt hij deze te corrigeren. Omdat hij de koning had gezalfd, voelde hij zich als een geestesverwant ook verantwoordelijk voor hem. Daarom roept hij de koning op tot berouw: “Gij hebt dwaas gehandeld. Gij hebt niet in acht genomen het gebod van de Heer, uw God, dat Hij u geboden heeft, anders zou de Heer uw koningschap over Israël voor altijd bevestigd hebben. Maar nu zal uw koningschap niet bestendig zijn. De Heer heeft Zich een man uitgezocht naar Zijn hart en de Heer heeft hem tot een vorst over Zijn volk aangesteld, omdat gij niet in acht genomen hebt wat de Heer u geboden had.”1 Naast deze waarschuwing komt Samuël Saul ook te hulp door voor hem een nacht biddend door te brengen. Vervolgens ontmoet hij de koning nogmaals en hij herinnert hem aan het feit dat hij dezelfde zonde reeds heeft gemaakt: “Voorwaar, voorwaar, weerspannigheid is zonde der toverij en ongezeggelijkheid is afgoderij. Omdat gij het Woord des Heren verworpen hebt, heeft Hij u verworpen, zodat gij geen koning meer zult zijn.”2 Bij het horen van deze woorden, veinst Saul oprecht berouw te hebben om aan de terechte kritiek van Samuël te ontsnappen: “Ik heb gezondigd, want ik heb het bevel des Heren, uw opdracht, overtreden. Ik vreesde het volk en ik heb naar hen geluisterd. Nu dan, vergeef mij toch mijn zonde. Keer met mij terug, dan zal ik mij voor de Heer neerbuigen.”3 Hier zien we hoe nederigheid en de behoefte aan berouw en vergeving wijken, wanneer een mens een voorwendsel vindt om met een sluwe en slinkse trots zijn zonden te rechtvaardigen. Een mens kan nooit op een diplomatieke wijze met God tot een vergelijk komen.

Dat is niet verwonderlijk, maar eerder te verwachten: een mens met een verdeeld hart ziet ook alles verdeeld. Hij gaat zelfs zover dat hij wat één en geheel is, toch als aparte zaken zal beschouwen. Hij scheidt Gods woord van het woord van de profeet, alsof deze beide woorden niét een gebod vormden. Bovendien verantwoordt hij zich door te beweren dat het volk hem angst aanjoeg. In feite was zijn vrees geworteld in het negeren van God en deze angst bestendigde zich, omdat hij in zijn hart de koning van het vreemde, verre land, de beesten der vergelding en de lammeren van eigenliefde niet had geslacht. Hierdoor verandert het berouw van de koning in een trotse fierheid. Dat blijkt, wanneer Samuël nog een keer poogt Saul tot inzicht en inkeer te brengen. “Ik heb gezondigd. Bewijs mij nu toch eer in tegenwoordigheid van de oudsten van mijn volk en van Israël. Keer toch met mij terug, dan wil ik mij voor de Heer, uw God, neerbuigen.”4 Deze verandering in houding sluit bekering uit: God besluit Saul zijn koninklijke troon te ontnemen en hem niet langer te beproeven, wat nog tot boetedoening zou kunnen leiden.

“En de Heer zeide tot Samuël: ‘Hoelang zult gij nog leed dragen over Saul? Ik heb hem toch verworpen, dat hij geen koning meer over Israël zal zijn? Vul uw hoorn met olie en ga heen: Ik zend u naar de Betlehemiet Isai, want onder zijn zonen heb Ik Mij een koning uitgezocht.”5

De ijver van de profeet Samuël, die slingert tussen God, de Heerser in Eeuwigheid enerzijds en de weerbarstige koning anderzijds, is het thema van een kleine beschouwing, die Maximus de Belijder ons aanbiedt inzake de kracht en de reikwijdte van een gebed tot God voor het heil van de medemens. .

“Een gebed wordt door God verhoord, als het vergezeld wordt door de gehoorzaamheid aan Gods geboden. Een gebed is slechts vruchtdragend, als het niet louter als een zielloze tekst wordt gezegd, ontdaan van alle beleving, maar als het door de beleving van de geboden wordt bekrachtigd. Een gebed (d.i. ter intentie van anderen) draagt vrucht, als het uitgesproken wordt door iemand, die rechtvaardig in zijn eigen leven staat. Zo’n vurig gebed wordt aanvaardbaar voor God, Die op vraag van wie bidt tussenbeide zal komen bij de koppige of hardleerse mens. Gebeden hebben echter geen uitwerking op iemand, die er zelf om vraagt én die tegelijkertijd zijn vreugde vindt in het zondigen, i.p.v. in het leven in deugdzaamheid. Zo bad de roemrijke Samuël in tranen tot God en smeekte Hem om Saul te redden, die gezondigd had. Hij kon echter God niet overtuigen Saul genade te schenken. Zijn tranen kenden geen resultaat omwille van Saul’s ongerechtigheid. Daarom sprak God, Die niet wou dat Samuël nog langer vruchteloos zijn tranen vergoot, tot hem: : “Hoelang zult gij nog leed dragen over Saul? Ik heb hem toch verworpen, dat hij geen koning meer over Israël zal zijn?”6

Ook de gebeden van Jeremia, die veel ellende verdroeg omwille van de Israëlieten, die door boze geesten werden misleid, werden door God niet verhoord. Elk gebed was krachteloos, omdat de ontrouwe Israëlieten nog niet tot inkeer waren gekomen en nog steeds Baäl aanbaden i.p.v. de Ware God. Ook hier waarschuwde God Jeremia om niet tevergeefs te bidden: “Gij nu, bid niet voor dit volk. Zend voor hen geen smeking op en geen gebed. Dring niet bij Mij aan, want Ik hoor naar u niet.”7

Het is waarlijk een ontzettende schaamteloosheid of zelfs dwaasheid dat een mens die zijn ziel ruïneert door het vinden van pleziertjes in de meest perverse dingen, heil zoekt in de gebeden van de rechtvaardigen en er om vergeving vraagt voor zijn bewuste en opzettelijke zonden. De mens die het gebed van de rechtvaardige nodig heeft, mag dit gebed niet vruchteloos en doodgeboren laten, indien hij echt het kwade haat. Hij moet het gebed (zelfs van anderen) vruchtdragend en sterk maken door zijn eigen deugden en op die wijze zijn armen uitstrekken naar de Ene, Die hem vergeving kan schenken.”8

Marcus de Asceet getuigt bondig: “Elke onbeleden zonde doodt. Zelfs indien een heilige biedt voor een dergelijke zonde, wordt zijn gebed niet gehoord en verhoord.”9

Daarom werd Samuël naar David, een eerlijke knaap met een open blik en een lieftallig gezicht. Samuël kende hem door de Heilige Geest. “Samuël nam zijn oliehoorn en zalfde hem te midden van. Van die dag af greep de Geest des Heren David aan. (…) Maar van Saul was de Geest des Heren geweken en een boze geest, die van de Heer kwam, joeg hem angst aan.”10

Dit is opmerkelijk: Saul weigerde de juiste weg te bewandelen, toen Gods Geest nog in hem werkzaam was. Nu hij door een boze geest gekweld wordt, wordt het voor hem moeilijk, ja zelfs onmogelijk, zich alsnog te bekeren. Op deze wijze werd Saul gestraft voor zijn hardnekkige weigering de raad van Gods boodschapper na te volgen. Sinds mensenheugenis is het bekend dat geen enkele koning of keizer aan de macht kon blijven, zodra hij zijn hand had opgeheven tegen Gods dienaren. Saul groeit, bezeten door een boze geest uit tot een ware misdadiger en probeert David tot tweemaal toe met een speer te doden. “De volgende morgen greep de boze geest Gods Saul aan en hij gedroeg zich in het huis als een razende, terwijl David zoals elke dag de snaren tokkelde. Saul had zijn speer in de hand. Hij wierp de speer en dacht: ‘Ik zal David aan de wand spietsen. Maar David ontweek hem tot tweemaal toe. Saul werd bevreesd voor David, omdat de Heer met hem was, terwijl Hij van Saul geweken was.” 11 En ook later: “Maar de boze geest des Heren kwam over Saul, toen hij in zijn huis zat, zijn speer in zijn hand. David tokkelde de snaren. Toen trachtte Saul David met de speer aan de wand te spietsen, maar David ontweek Saul, zodat hij met de speer de wand trof. Daarop vluchtte David en ontkwam in die nacht.” 12  Saul werd ook woest op Samuël, omdat hij David in bescherming nam en Saul niets kon doen. Saul’s geest werd verduisterd en daarom gaf hij het bevel alle priesters des Heren te doden. Ze hadden immers allen de zijde van David gekozen. “Toen gebood de koning de soldaten der garde, die naast hem stonden: ‘Treddt nader en doodt de priesters des Heren, want ook zij zijn op de hand van David. Ofschoon zij geweten hebben dat hij op de vlucht was, hebben zij mij dat niet medegedeeld.’ Maar de dienaren des Heren wilden hun hand niet uitstrekken om de priesters des Heren neer te stoten. Toen zeide de koning tot Doeg: ‘Treed nader en stoor de priesters neer.’ De Edomiet Doeg trad nader en stiet de priesters neer. Hij doodde op die dag vijfentachtig man, die de linnen lijfrok droegen.” 13

Deze daad bewees dat Saul gek geworden was. Zijn geestestoestand liet hem niet meer toe zich te bekeren. Integendeel, hij bracht zichzelf voortdurend in gevaar en onder onophoudelijke beproevingen van God. Na de dood van Samuël heeft Saul geen raadgever meer. Hij trekt met zijn leger op tegen David, die op Gods bevel verscheidene malen Saul’s leven spaart. Op een keer stal David de speer, die onder Saul’s hoofd lag. Een andere keer sneed David slechts een stukje van Saul’s kleding af, zodat Saul kon zien hoe vredelievend hij wel was. Op die wijze liet God Saul zien dat Hij geenszins zijn dood, maar wel zijn terugkeer beoogde. Kon God nog een sterker teken geven dan het herhaald sparen van zijn leven? “Mijn hand zal niet tegen u zijn.” 14  Een krankzinnige geest kan echter geen goede daden erkennen en aanvaarden. Een krankzinnige geest kan niet opstijgen naar het niveau, waarop men zichtbare dingen van de onzichtbare kan onderscheiden. Vertrouw daarom nooit een verduisterde geest. Zelfs al lijkt zo’n geest zich soms in een positieve stemming te bevinden, hij heeft en biedt geen stabiliteit (meer).

Daarom gaan de beproevingen verder. Het zijn de allerlaatste middelen, die God kan benutten om de geest van de mens tot inzicht te laten komen. “In die dagen verzamelden de Filistijnen hun legers om een veldtocht tegen Israël te ondernemen.”15 “Toen Saul het leger der Filistijnen zag, werd hij bevreesd en zijn hart beefde zeer.” 14 Dit beven is betekenisvol en kent ook enkele gevolgen. Het is in de eerste plaats een teken van geestelijke instabiliteit. In de tweede plaats bewijst het ook zijn paniek en de dwaze besluiteloosheid, die hieruit groeit. Tenslotte dooft ook Gods laatste fonkelende ster. “En Saul vroeg de Heer, maar de Heer antwoordde hem niet, noch door dromen door door de Urim, noch door de profeten. Toen zeide Saul tot zijn dienaren: ‘Zoekt mij een vrouw die geesten van doden kan bezweren. Dan wil ik naar haar toegaan en haar raadplegen.’ Zijn diernaren antwoordden hem: ‘Zie, er is een vrouw die geesten kan bezweren, in Endor.’ Toen vermomde Saul zich. Hij trok andere kleren aan en ging met twee mannen op weg.”15

            Omdat God in Zijn Alwijsheid deze daad van Saul had voorzien, had Hij hem ook geen antwoord gegeven. De geest van de koning kon geen onderscheid meer maken tussen goed en kwaad, tussen God en de duivel. En Saul, door God verlaten, trekt naar de heks van Endor, een dienares van de duivel.


1 1Sam. 13,13-14
2 1Sam. 15,23
3 1Sam. 15,24-25
4 1Sam. 15,30
5 1Sam. 16,1
6
1Sam. 16,1
7 Jer. 7,16
8 Maximus de Belijder, Tegen Talasius
9 Marcus de Asceet, Rechtvaardiging door louter werken?
10 1Sam. 16,13-14
11 1Sam. 18,10-12
12 1Sam. 19,9-10
13
1Sam. 22,17-18
14 1Sam. 28,1
15 1Sam. 28,5-8


Gastenboek

Laat een bericht achter in ons gastenboek!

gastenboek

Ga naar boven