Al onze zorgen vinden hun oorsprong in onze zonden, niet in God. Hij laat toe dat zorgen ons belagen, zodat wij de kans krijgen onze zonden te belijden en gereinigd te worden. Het is voor mensen moeilijk te begrijpen dat het belijden van onze zonden als gevolg van onze problemen ons niet van God verwijdert, maar juist een bewijs is van Zijn barmhartigheid. Integendeel, wij moeten weten dat God om ons geeft, als wij de problemen, die ons naderen. Hij is alwijs en almachtig en Hij is om ons welzijn bekommerd. Uit liefde voor ons veegt Hij alle zorgen weg, of wij dat willen of niet, of wij dat nu reeds begrijpen of pas later zullen inzien. Immers: “De Heer is lankmoedig en groot van kracht en Hij laat geenszins ongestraft.”1 Hij wacht een tijdje af om onze reactie te zien. Kiezen wij vrijwillig ervoor om snel tot belijdenis van onze zonen te komen? Trekken wij lessen uit de ellende van anderen of wachten wij tot de ellende ons overvalt?
God wil iedereen helpen, maar het is niet iedereen gegeven Zijn hulp te ontvangen. Vaak zien wij zondaars zonder zorgen leven. Ze werden door God opgegeven. Omdat zij niets hebben begrepen van Zijn Boodschap als Heerser van de wereld, laat Hij hen achter in hun zonden: voor hen is er geen redding meer. Het zijn deze mensen waarover David sprak: “Moeiten hebben zij niet, gaaf en welgedaan is hun lichaam. In de kwellingen der stervelingen delen zij niet en met andere mensen worden zij niet geplaagd. (…) Zij spotten en boosaardig spreken zij van verdrukking, ze spreken uit de hoogte.”2 In hun onwetendheid zijn vele mensen “afgunstig op de hoogmoedigen”, wanneer ze “de voorspoed van de goddelozen zien.” Wanneer zij echter het einde van de goddelozen begrijpen (en dit gebeurt pas bij het binnentreden van het Altaar des Heren), verdwijnt elke twijfel. Dan pas zullen “ze in de liefde verenigd worden tot alle rijkdom van een volledig inzicht en (zullen) zij het geheimnis Gods mogen kennen, Christus, in Wie alle schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn.”4 Immers, zo zingt David verder: “Waarlijk, Gij stelt hen op glibberige plaatsen, Gij doet hen instorten tot puin.”5
Wees daarom niet jaloers op hen die in deze wereld geen zorgen kennen. God, Die weet dat zij geenszins Zijn wegen zullen begrijpen, zal hen geen tweede kans schenken om andere wegen te bewandelen. In de volgende wereld echter zullen ze tot inzicht komen. De Algenadige God zal, wanneer Hij deze zondaars naar de Hel verbant, ook hen liefdevol bejegenen: Hij, Die alles altijd doorziet, straft hen niet in evenredigheid met hun begane zonden. Hun al te grote trots zou deze terechte vernedering niet kunnen verdragen. Integendeel, Gods poging om hen door ellende te zuiveren zou een tegengesteld resultaat opleveren. Deze mensen hebben de trots en de ijdelheid van dit leven meer lief dan de nederigheid en de gehoorzaamheid aan God. In hun dwaasheid vervallen ze tot wanhoop, die hen leidt tot de zwaarste zonde in deze wereld: zelfmoord. Wanneer alle zonden van een mensenleven wegen niet op tegen die ene fatale zonde, de zelfmoord.
Marcus de Asceet schrijft: “Een verstokte zondaar die zich niet bekeert en tijdens zijn leven geen zorgen heeft gekend, zal ongetwijfeld een genadeloos oordeel wachten.”6
1 Nah. 1,3
2 Ps. 72/73,4-5
3 Ps. 72/73,3
4 Col. 2,2-3
5 Ps. 72/73,18
6 Marcus de Asceet, Over de geestelijke wet