Wat tot nu toe werd beschreven, is slechts een gedeelte van de beproevingen, die David diende te doorstaan. De meest bittere dagen werden hem door Koning Saul voorgeschoteld, die door David zelf zou worden opgevolgd, toen deze ten gepaste tijde de kroon van het koningschap waardig geacht werd.
De naijver van Koning Saul jegens David is een prachtig voorbeeld van jaloersheid. Saul vond in de zegeningen van David een reden tot het ontketenen van een oorlog. Zelfs nadat David de angstaanjagende geest uit Saul had verdreven door zijn zacht getokkel op de citersnaren, probeerde Saul verschillende malen zijn weldoener aan de muur te spiesen. Een andere keer redde David de eer van Saul en het gehele leger door een beschamende nederlaag tegen Goliath af te wenden. De danseressen, die deze overwinning bezongen, schreven de zege toe aan David in plaats van aan Saul: “Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden.”1 Als reactie op deze terechte lofzang plande Saul een valstrik om David eigenhandig te doden. David werd een voortvluchtige en Saul doorzocht de gehele woestijn met drieduizend soldaten om zijn wraak te bekoelen en David te vinden. Als reden voor deze vervolging, zou Saul gedwongen zijn Davids goede daden te vermelden. Tijdens de vervolging van David gebeurden er ook dingen, die Saul mishaagden: David verraste Saul tijdens zijn slaap, maar Gods rechterhand redde Saul van de dood en David van een misdaad. Saul kwam niet tot inzicht en inkeer, ofschoon God Zelf als middelaar tussen hen had opgetreden. Hij verzamelde opnieuw zijn leger rond zich om David te zoeken. En opnieuw werd Saul door David verrast, dit maal in een grot.
We zien duidelijk hoe Davids deugd steeds helderder straalt en de wraak van de vervolger alsmaar groeit.
Wie jaloers is, doet geen beroep op een dokter om zijn ziekte te genezen. Zelf is hij ook niet in staat om een heilzaam medicijn te vinden, ofschoon de Bijbel een schat aan remedies aanbiedt. De zieke mens verwacht slechts een kortstondige verbetering in zijn ellende, b.v. door iemand, waarop hij jaloers is, ook te zien struikelen en vallen. Dit is het uiteindelijke doel van zijn haat: het geluk van de persoon, die hij haat, zien veranderen in ellende.
“Weldaden maken hen, die om een andere reden ons vijandig gezind zijn, goedhartig, maar een goede daad, betoond aan een jaloerse mens, vergroot zijn gramschap. Hoe groter de betoonde weldaden, hoe onbehaaglijker en vijandiger hij wordt. Hij voelt zich eerder ellendig door de vriendelijkheid van zijn weldoener dan hij dankbaar is voor de geschonken weldaden. Dit brutale gedrag van jaloerse personen is zelfs in het dierenrijk niet aan te treffen, wilde dieren vallen nooit soortgenoten aan. Wanneer honden gevoed worden, worden ze aanhankelijk. Leeuwen worden volgzaam en gedwee, wanneer hun wonden worden verzorgd. Alleen jaloerse mensen worden opstandiger door hen liefdevol te benaderen.”2
“De wonden van jaloersheid zijn diep en verborgen, ze genezen niet. Ze zijn als littekens van een blinde pijn, verborgen in het bewustzijn van een mens. De jaloerse mens is de vijand van zijn eigen geestelijke gezondheid. Hij kan zichzelf niet ontlopen, terwijl diegene waarop men jaloers is, wél kan ontkomen. Jij, jaloerse mens, jij bent jezelf tot vijand. Afgunst woont diep in je hart, waar ook een gevaar je voortdurend bedreigt. Geketend aan een niet te verdragen ketting, ben jij een gevangene van je eigen jaloersheid. Geen vertroosting kan jou blijvend redding bieden. Een door God gezegende man vervolgen of een gelukkig mens haten is een ongeneeslijke aandoening.”5
1 1Sam. 18,7
2 Basilius de Grote, Over Afgunst en Ascese
5 Cyprianus, Over Jaloersheid en Afgunst