Toen David uiteindelijk zijn fout en de gevolgen ervan had doorzien, bekende hij schuld aan de boodschapper of beter, aan de Ene, die hem had gezonden. Hij zei: “Ik heb tegen de Heer gezondigd.”1 Dit is de nederigheid van de koning. Het herstel van de mens begint bij dit begrijpen van de misstap en het bekennen aan de biechtvader. Dit is de biecht naar Gods wil en verlangen. Omdat David zijn zonde beleed, werd hem Gods genade hem onmiddellijk geschonken. De profeet, die hem angst had aangejaagd, antwoordde hem: “De Heer heeft uw zonde vergeven: gij zult niet sterven.”2 Merk hoe snel God vergeving schenkt, uit liefde voor de mens. Wij moeten inzien dat, zolang wij onze zonden verzwijgen en niet willen belijden, de bestraffing als een zwaard over ons leven hangt. Eens wij onze zonden en onze schuld belijden onder de stola van de priester, bant God de dreiging van de dood uit ons leven.
1 2Sam. 12,13
2 2Sam. 12,13