Ons Christendom zou grotendeels onbegrijpelijk zijn, als wij het reële bestaan van de duivel en van de gevallen engelen buiten beschouwing zouden laten. Ons geloof zou incompleet zijn en zou gemakkelijk van een openbaringsgeloof verwateren tot een menselijke leer of, in het beste geval, tot protestants rationalisme, zonder iets bovennatuurlijks en persoonlijks. Het andere uiterste, waarin men de duivel evenwaardig beschouwt als God of deze tegenstander vaker aanhaalt dan in werkelijkheid nodig is, is evenmin goed. Het niet erkennen van de persoonlijke aanwezigheid van gevallen engelen en hun invloed op het leven van de ziel, en van de geest in het bijzonder, is een bewijs van een dor en trots rationalisme of een ontkenning van de nederigheid. Wie daarentegen het kwade als evenwaardig beschouwt als het goede (en het Goddelijke), duikt in de mistige afgrond van de geschiedenis, waarin een klaar en volledig begrip op de geestelijke werkelijkheid ontbrak. Het negeren van de huidige kennis van de spirituele realiteit en van de openbaring van Christus en het nutteloos aanhalen van elementen van andere religies is een bewijs van geestelijke koppigheid. Het voortdurend ter sprake brengen van de duivel is een bewijs van weerstand, ja zelfs van een mentale onevenwichtigheid. Wanneer wij de obstakels op onze terugweg naar Huis werkelijk inschatten, dan moeten wij aan ons lijstje nog een obstakel toevoegen, nl. de kracht van de duivel of de gevallen engel zelf. Zijn trots kan een nederlaag niet verdragen: de kwelling van zijn zonde is het feit dat hij dit moét aanvaarden. Wanneer hij het gevecht, waarbij hij ons van buitenaf aanvalt met behulp van medemensen, verliest of wanneer hij beschaamd ons lichaam en onze ziel na tientallen jaren strijd moet verlaten, dan beginnen ons hart en onze geest te stralen, wat de duivel, nog onzichtbaar aanwezig, verrast. Op dat ogenblik zal hij zich letterlijk laten zien en zichtbaar de strijd aangaan, hij heeft geen andere keuze meer. Op dat ogenblik begint de strijd van de menselijke geest met de duivelse listen, de onzichtbare strijd. In deze strijd zou geen enkele mens zich durven wagen, als God hem daartoe niet opriep om de kracht van de duivel te beschamen. God schenkt de zwakke mens dan de noodzakelijke sterkte en wilskracht: dit gevecht is doodernstig en kan niet onderschat worden. Het volstaat te weten dat God ons drie wapens heeft geschonken. Het eerste wapen is de Naam van de Heer en van Zijn Moeder-Maagd. Joannes van de Ladder zegt ons: “Gesel je tegenstanders met de Naam ‘Jezus’, er bestaat immers geen krachtiger wapen in de Hemel of op aarde.” Het tweede wapen dat God ons verleent om de krachten van de duivel te bestrijden is het Kruis1. (Hen, die geen afbeelding van het Kruis hebben, vraag ik: “Met welk teken bescherm jij je dan tegen de duivel?”) Duivels hebben geen teken: hen wordt niet toegestaan een teken te maken of te hebben. Niet zonder reden noemt de Kerk het Kruis “een onoverwinnelijk wapen tegen de duivel.” Het derde verdedigingswapen tenslotte is de nederigheid van ziel.
Wanneer je in ernstige moeilijkheden verkeert, belijd dan vanuit het diepste van je hart: “Omwille van mijn zonden beleef ik dit lijden. Almachtige God, red mij, zondaar.” Wend je vervolgens met een oprecht hart naar God, hoe intens kwaadaardige gedachten je geest ook bestoken. Onze Vader ziet immers de beproevingen van Zijn kind en nimmer zal Hij Zijn kind verlaten.
1 ICor. 1,18