Vanuit theologisch standpunt is het duidelijk: niets onreins kan het Koninkrijk Gods binnengaan. Wij kunnen ons dus voorstellen dat er slechts weinig zielen vanaf het eerste en persoonlijke oordeel tot in eeuwigheid in het Koninkrijk verblijven. Wat gebeurt er dan met de overige zielen? Alle zielen van de trouwe gelovigen die weliswaar niet al hun zonden met belijdenis, berouw en boete hebben uitgewist, verkeren in de geestelijke wereld in een staat van “ziekte”, waarin ze echter nog steeds uitzicht hebben om de gemeenschap van Christus’ Kerk te vervoegen. Wat gebeurt er ondertussen? Deze zielen verblijven ondertussen in de hel, waar er verschillende soorten zielen  wonen. Sommige zielen zijn voor eeuwig verdoemd, andere zielen moeten wachten tot het Laatste Oordeel om door de gebeden en het medelijden van de Strijdende Kerk op aarde uit de hel bevrijd te worden en opgenomen te worden in en door de Triomferende Kerk in de Hemel.

Tijdens het aardse leven kan een mens uit vrije wil tot belijdenis, berouw en boete komen. In de geestelijke wereld, waar elke ziel na de dood heen gaat, bestaat er geen vrije wil meer. Zij die tijdens hun leven ervoor kozen hun leven in zonde door te brengen, waren slaven van hun vrije wil. Zij verloren door die keuze reeds hun vrijheid op aarde en dit verlies van hun vrijheid wordt na hun dood verlengd, tot God beslist wat er met deze ziel moet gebeuren.

De ziel, die tijdens het aardse leven de raad tot bekering naast zich neerlegde, zal na het aardse leven alvast een tijdlang in de hel (moeten) doorbrengen. Omdat er na de dood geen vrije keuze meer bestaat, is berouw hebben in de hel onmogelijk. Toch kan het lijden van de ziel door God soms in overweging worden genomen, waardoor aan de ziel toch vergiffenis wordt geschonken. Dit moét echter steeds bewerkstelligd worden door de inspanningen en weldaden van familieleden en vrienden en door de gebeden van de Strijdende Kerk op aarde. Deze beide acties worden door God gezien als een daad van liefde, die reikt tot over de grenzen van het graf, en kunnen God doen besluiten het gebrek aan berouw bij de verdoemde ziel aan te vullen en de ziel alsnog te redden. Zonder deze vrijwillige inspanningen van mensen op aarde en zonder Gods Genade, is er voor de ziel in de hel geen ontsnappen mogelijk.

Zoals niets onreins het Hemelse Koninkrijk binnenkomt, zo zal niets goeds eeuwig in de hel blijven. De weldaden van familieleden en vrienden en de gebeden van de Kerk worden bij dat goede, hoe klein ook, gevoegd. Gods Liefde daalde neer in ons lichaam en Liefde verbrijzelde de poorten van de hel. “De aalmoes verlost van de dood en vermijdt in de duisternis te komen.”1  Weldaden, zoals aalmoezen, zijn daden van liefde. Daarom zeggen we ook dat liefde de grenzen van tijd en ruimte overschrijdt. Liefde verdwijnt niet, liefde is sterk en krachtig en reikt naar de geliefde, die reeds in het hiernamaals verblijft. Liefde doorklieft als een pijl de ruimte en de tijd en treft de hel. Liefde is Gods instrument. God schiep met Liefde de zichtbare en onzichtbare wereld en alle schepselen dragen deze Liefde in zich, waardoor ze God als Vader (her)kennen. Als wij in deze Liefde (ver)blijven, dan zal de gelijkenis met de Vader zichtbaar worden en wordt de mens opnieuw, zoals hij oorspronkelijk was bedoeld. En dan zal de mens ook veel talenten en deugden verwerven, niet op natuurlijke wijze, maar hem door God uit Liefde en Genade geschonken. De mens kan en zal op die wijze boven zijn beperkingen en grenzen uitstijgen.

Daarom is het doel van geestelijke groei niet alleen gericht op eigen, persoonlijke heil, maar ook op de redding van hen, die in de hel verblijven. Deze mensen verlieten deze aarde met een berouw, dat allicht reeds een aanvang had gekend, maar nog niet beëindigd was. Paulus schrijft in zijn brief aan de Corinthiërs, dat hij niets bezit, als hij de liefde niet bezit. En ook nog: “Zo blijven dan: geloof, hoop en liefde. Deze drie, maar de meeste van deze is liefde.”2 Liefde is de kortste weg naar de volmaaktheid. Wie liefde heeft en geeft, draagt het Hemelse Koninkrijk in zich.

 Het lichaam leeft, zoals het door de ziel bewoond is. De ziel leeft, zolang God er Zijn woning in heeft. “Ik weet uw werken, dat gij een naam hebt, dat gij leeft, maar gij zijt dood.”3  De dood van het lichaam vindt plaats, als de ziel van het lichaam scheidt. De dood van de ziel gebeurt, wanneer God niet langer in de ziel woont. Met andere woorden: een levend lichaam kan bewoond worden door een levende ziel of door een dode ziel.

In het hiernamaals verkeert de ziel in dezelfde staat als tijdens het aardse leven: zij blijft dood of levend. De mens die zijn kennis van en liefde voor God in zijn ziel heeft opgewekt en ontwikkeld tijdens zijn aardse leven, is zelf voor eeuwig opgewekt. De mens die zijn kennis van en liefde voor God in zijn ziel heeft vermoord tijdens zijn aardse leven, is zelf voor eeuwig dood. Hijzelf heeft het Hemels Koninkrijk in zich vernietigd en het tijdens zijn aardse leven al vervangen door een rijk van eindeloze foltering.

Het lichaam vindt geen fundament voor het leven in zichzelf, maar het leeft door de ziel, die zelf een eeuwig en geestelijk schepsel is met een Goddelijke bedoeling en betekenis. Het geestelijke karakter van de ziel ligt in de functie van het geweten, het zelfonderzoek naar de relatie met God, de Vader en Schepper, en let alles wat uit de relatie voortkomt. Het lichaam is daarom geen metgezel, maar een dienstknecht van de ziel. Indien de mens verkiest zich te wenden naar de lokroep van zijn dierlijke instincten, eerder dan naar de uitnodiging van zijn geweten, dan zal deze uitnodigende stem steeds zwakker worden, zijn geest meer en meer verduisterd en zijn lichamelijke handelingen zullen een opvallende, donkere vlek nalaten op zijn ziel. Uit louter nalatigheid en verwaarlozing zal de ziel een slaaf worden van het lichaam. De ziel, die misleid werd door de louter materiële en instinctieve handelwijze van het lichaam, zal de last van de gevolgen van deze omgekeerde taakverdeling moeten dragen, meteen nadat zij het gestorven lichaam heeft verlaten.

Zoals reeds eerder in het boek vermeld, is het begin van elke fysieke handeling een geestelijk gegeven. Overspel en ontucht start bij een geestelijke fout of nalatigheid, die evenwel begaan werd, omdat het lichaam, waarin de zonde een voortdurende bedreiging vormt door het opwekken van lusten,  met de ziel rechtstreeks verbonden is. Het kwade kan echter nooit gebeuren zonder de toestemming van de geest. Zodra de geest echter besmet wordt of is, wordt het afwijzen van de opdringerige lusten steeds moeilijker. De geest wordt steeds zwakker, het lichaam raakt door de lustbeleving steeds meer uitgeput, de onsterfelijke ziel went alsmaar meer aan de zondige prikkels, waardoor zij de beleving zelf gaat opzoeken, zodra het lichaam dat niet meer kan. Er zijn lichamelijke lusten, die de ziel beïnvloeden, en geestelijke hartstochten, die tot uitdrukking komen in het lichaam. IJdelheid, trots, sluwheid, zelfoverschatting, pocherij en dergelijke zijn van op een afstand reeds merkbaar in de lichaamstaal. De ziel zal hoe dan ook de tol betalen, als zij deze duivelse hartstochten, die tegen Gods oorspronkelijk beeld van de mens indruisen, heeft omhelsd.

Wanneer het lichaam de ziel tot slaaf maakt, wordt de ziel besmet en onrein: het beleven van lage lusten laat duidelijke vlekken na op de onsterfelijke ziel. Deze sporen op de ziel dwingen het lichaam tot het bevredigen van de bijhorende instincten. Dit blijft gebeuren, ook als de ziel het lichaam niet langer als knecht ter beschikking heeft, d.w.z. na de dood. Op het ogenblik dat de ziel het lichaam verlaat, pijnigen de vlekken de ziel op een onbeschrijfelijke wijze, vergelijkbaar met een man die te voet en zonder water de Sahara moet oversteken.

Tijdens het aardse leven kon de ziel de lustbeleving overlaten aan het lichaam: zelf koesterde zij de illusie bevredigd te zijn en bood zij het lichaam tevredenheid en rust. Na het aardse leven echter wordt de ziel gestraft voor elke hartstocht, waarvoor zij op aarde bevrediging zocht. En daar is geen ontkomen aan, want in het hiernamaals bestaat er voor de ziel geen vrije wil meer, noch de mogelijkheid om tot actie over te gaan.

Het is begrijpelijk en logisch dat het brandend verlangen om de onvervulde en onblusbare hartstochten toch te bevredigen steeds hoger oplaait en in hevigheid toeneemt. De pijnen voor de ziel zijn ondraaglijk. Het is het gevolg van de verslaving op aarde, de straf voor het niet afwijzen van de verlokking en verleiding, toen dit op aarde nog mogelijk was. Deze kastijding kent geen einde, er is geen middel om het lijden te stoppen: de bevlekte ziel is immers onsterfelijk en eeuwig. Een geldzuchtige, een vrek, een dronkaard, een verslaafde… Niemand kan de dictatuur van de lusten ontlopen zonder de hulp van het lichaam. De lusten folteren de ziel voortdurend en in toenemende mate en de gepijnigde ziel schreeuwt het uit. De ziel, die op aarde een ijdel, trots en zelfzuchtig leven leidde, tiert furieus tegen God en de andere zielen. Haar haat keert zich tegen allen en alles, verteert zelfs de eigen ziel. De brandende pijn leidt aanvankelijk eerst tot haat, daarna onherroepelijk tot krankzinnigheid. De ziel brandt in een oceaan van vuur en vlammen, terwijl het geweten voortdurend verwijst naar Gods straf en naar de zielen van de rechtvaardigen in de Hemel. De ziel merkt de andere zielen in de hel niet op, ze is slechts begaan met haar eigen pijnen en haar eigen lot en staart naar de angstaanjagende gezichten van de grijnzende demonen, die het eeuwige vuur blijven opstoken.

Zij die tijdens hun God toegewijd leven op aarde de heilvolle werking van de Genade mochten ervaren en hun innerlijke liefde voelden groeien, bleven bij hun overgang naar het hiernamaals in het Koninkrijk van Genade. Daar worden ze tot de volmaakte liefde geleid. Hoe groot is het contrast met de zielen, waarin de haat op nooit eindigende wijze toeneemt. Deze zielen verblijven in het genadeloze koninkrijk, waar de duivels de zielen folteren in een donker inferno zonder hoop. Deze zielen lieten zich misleiden door “de begeerte des vlezes, de begeerte des ogen en een hovaardig leven.”1  Zelfzucht stilde al hun verlangens, maar de vergelding is ongekend: ze vergaan in een oceaan van gruwel, waarvan de aardse bron ligt in de nefaste druppels eigenliefde, waardoor de mens zichzelf steevast boven ‘de andere’ en ‘De Andere’ stelt… Egoïsme is het zaad, dat het giftig onkruid doet opschieten, dat, verlokkelijk door geur en kleur, uiteindelijk de mens vergiftigt en in onzeglijke pijnen laat ten onder gaan.

De mensen die tijdens hun leven hun lichaam en ziel belasten met aardse lusten en deze niet naast zich kunnen neerleggen en er blijvend afstand van nemen, zullen in het hiernamaals hiervoor de tol moeten betalen. Hun geest is onwijs en hun hart onrein, als de dood hen overvalt. De enige hoop die zij nog kunnen koesteren, ligt bij hun familieleden en kennissen, die in hun naam goede daden verrichten om hen op die wijze uit de hel te bevrijden. “De aalmoes verlost van de dood en vermijdt in de duisternis te komen.”  Indien dat niet gebeurt, kan en zal God de overledene niet uit het vreselijke lijden (kunnen) bevrijden.

De Strijdende Kerk bidt op aarde opdat de overledenen uit het helse pijnen zouden worden bevrijd. De Kerk treedt hierbij als middelaar op voor God en de Triomferende Kerk in de Hemel. De gemeenschap van de Heiligen, en in het bijzonder de Moeder Gods, bidt met ijver en bezieling voor een beter begrip en een dieper inzicht bij alle mensen, want een bevrijding uit de helse straf is makkelijker op aarde te verwerven dan in het hiernamaals, waar de mens, gebonden aan handen en voeten, uitgesloten zullen worden van de huwelijksmaaltijd van de Prins van Vrede. Zoals reeds eerder vermeld, is de vrije wil dan niet langer actief en nuttig.

Nikitas schrijft: “Tot de Dag des Oordeels is de geestelijke wereld onvolledig. De vervolmaking komt van alle rechtvaardigen en reinen van hart, die God zullen zien en die hun kennis van God hebben uitgebreid en verdiept. Op het ogenblik van deze voltooiing zal op aarde voor gelovige en ongelovige het einde aanbreken en zal er één gemeenschap in de Hemel overblijven. Alle andere werelden zullen niet meer bestaan.”5

Tobit 4,10
1Cor. 13,13
Openb. 3,1
Tobit 4,10
Nikitas Stithatos, Over Geestelijke Kennis, Liefde en Vervolmaking


Gastenboek

Laat een bericht achter in ons gastenboek!

gastenboek

Ga naar boven